Achter zich hoort hij schreeuwende stemmen en het ritmische geratel van tientallen schoenen in hun uiterste versnelling. Ook de zolen van zijn medestanders voor, achter en opzij raken met kracht en in rap tempo het plaveisel. De echo’s van zowel de vluchters als de belagers kaatsen luid door de smalle steegjes. Verder hoort hij voornamelijk zijn eigen ritme, het krachtige bonken van zijn hart en zijn hijgende adem. Zijn maag krampt in misselijkheid en de spieren in zijn benen voelen zwaar van de inspanning en de kou. Hij voelt ze dichterbij komen en draait opnieuw een zijstraatje in, in de hoop dat ze hem zullen overslaan. Volledig uitgeput en ten einde raad verschuilt hij zich achter een van de grote houten wielen van een verlaten kar. De soldaten rennen hem voorbij. Om hem heen krijsen mensen in verwarring en ontzetting. Er wordt gegild en tegengestribbeld, maar het is zinloos. Overal in de stad hangen galgen, in afwachting van slachtoffers. De mensen worden meedogenloos en zonder pardon, maar tot het einde door vechtend opgehangen, waarna hun bezittingen respectloos uit hun huizen worden geslingerd en het weinige van waarde wordt zonder slag of stoot geconfiskeerd.

Hij slaat het gade door de spaken van het wiel. Een verstoord beeld, maar dit zijn geen prettige plaatjes, dus dat hij er niet alles van mee krijgt, deert hem niet. Zijn oren zijn de voornaamste getuigen van de gruwelijkheden zelfs het hout van de wielen kan het niet verhullen. Het gekerm, gerochel en het angstaanjagende schreien gaan hem door merg en been.

Ondanks de bittere kou gutst het zweet uit al zijn poriën. Zijn witwasemende adem zit hoog in zijn keel en zijn hart klopt knoerthard en in constante doffe dreun in zijn slapen. Het resulteert in een knallende gedachtenverslindende koppijn. Maar alertheid laat hem niet in de steek. Hij is scherp en op zijn qui-vive. Muisstil, ingedoken, afwachtend en zonder plan.

Hij kan nog maar net een gil binnensmonds houden als er zachtjes op zijn schouder wordt getikt. Hij voelt de tinteling van de schrik nog in elke vezel als hij in donker gewimperde helblauwe ogen kijkt. Een jong meisje van een jaar of twaalf. Graankleurig lang los haar, smetteloze witte schort en omslagdoek.

Met haar wijsvinger gebaart ze hem te volgen. Ze trekt als een magneet. Gedwee, zelfs zonder ook maar iets van aarzeling loopt hij achter haar aan een houten poort door naar een kleine binnenplaats. Het aangrenzende huis is klaarblijkelijk al bezocht. De achtergelaten puinhoop verraadt de gruwel die zich er moet hebben afgespeeld. Ze kijkt niet op of om en loopt vastberaden naar een plek in de bestrating waarin een donker houten luik is aangebracht. Ze trekt aan een ijzeren ring en schuift het luik opzij. Als een gehypnotiseerd schaap aanschouwt hij het gebeuren en beweegt zich pas als het meisje hem opnieuw wenkt. Zonder woorden, maar met een volmaakte glimlach maakt ze hem duidelijk dat hij in het gat onder het luik moet kruipen. Het gat blijkt een tunnel. Krap, hardbevroren, bitterkoud en aardedonker.

Het meisje gebaart hem dieper te gaan en de weg van de tunnel te volgen. Er is geen keus. Boven de aarde is hij ten dode opgeschreven. Onder de aarde wacht hem wellicht hetzelfde lot. Maar het zal ongetwijfeld een vrediger minder bloederig einde zijn.

Hij tijgert zich een weg de diepte in. De grond is zo hard als steen en ze verscheurt zowel zijn kleding als de huid op zijn knieën en ellebogen. De kou verdooft de pijn. Zijn ogen worden uitgeschakeld door de duisternis. De stilte om hem heen brengt leegte in zijn hoofd. Zijn mond is droog en smaakloos door de inspanning en de ijspegels aan zijn neus verstoppen zijn reukzin. En zo blokkeert de tunnel al zijn zintuigen. Wat overblijft is instinct, de wil om te overleven.

Het gaat moeizaam, maar het gaat. Centimeter voor centimeter kruipt hij vooruit. Zonder gedachten, zonder gevoel, als een van te voren geprogrammeerde robot. Zo bereikt hij met veel kracht en na een onbekende tijd het diepste deel van de tunnel. Tijd is in dit geval relatief en niet meetbaar. Tijd meet je in dit soort situaties met gevoel en het gevoel is verdoofd door de ijle mist in zijn hoofd en dus is de tijd voor hem niet waarneembaar. De gevolgen van de inspanning worden wel duidelijk. Op het diepste gedeelte van de tunnel legt hij volkomen uitgeput zijn hoofd op de bevroren aarde en probeert zo wat krachten op te doen voor de reis naar boven.

De uitgang lokt. Naar boven gaan is ondanks de vereiste extra krachtsinspanning aantrekkelijker dan afdalen. Hij zet alles op alles, spant zijn spieren tot het uiterste en klimt kruipend omhoog. De tijd verstrijkt in onbekend tempo, maar op een bepaald moment ergens in die tijd verschijnt er een smal straaltje fel licht. Hij knijpt zijn ogen dicht om de scherpe pijn op zijn netvlies buiten te sluiten, maar tegelijkertijd is het een aanmoediging en een wekker. Met alles wat hij in zich heeft beweegt hij zich er naar toe.

Het straaltje licht wordt een bundel, helder en wit. Hij proeft plotseling een bries vol vrieskou die vreemd genoeg zijn hart met warmte overspoelt.

Hij heeft de uitweg bereikt.

Hij is veilig.

Een sterke mannenarm trekt hem uit het gat en duwt hem vooruit. Luide stemmen in een vreemde taal schreeuwen onverstaanbaar. Hij botst tegen een ander lijf maar het licht verblindt nog steeds en maakt het onmogelijk iets te onderscheiden. Hij wordt meegetrokken, zijn kleren worden verscheurd, zijn polsen aan elkaar geknoopt en dan valt hij. Alles wordt zwart en koud, maar het duurt maar even. Want na niet al te lange tijd baadt hij zich plotseling opnieuw in helder wit stralend licht. Hij laat zich genoegzaam meedrijven in de stroom.

Hij is veilig.

1572 staat bekend als een rampjaar. Op 10 juni werd Zutphen ingenomen door Staatse troepen, ze plunderden kerken en kloosters en in november van dat jaar kwam de tegenaanval van Alva’s zoon Don Frederik. Hij kreeg als opdracht mee de stad te plunderen en de bevolking uit te moorden en daarmee Zutphen als voorbeeld te stellen. Er werd mishandeld, verkracht en er werden honderden mensen opgehangen. Zelfs de dichtgevroren IJssel diende als executie plaats. Er werden wakken gehakt en zeker 500 van Zutphen’s burgers werden naakt het water ingedreven.

naar foto's