Ik loop over de dijk en zie de lente. De schelheid van de lage zon intensiveert en verhardt de kleuren. Het grijsblauw van de rivier en de glans van het snelgroeiende gras zijn kraakhelder. Sterker nog dan de kleur van het landschap overvalt me de geur. De lente ruikt feller dan de winter en de zomer en prikkelt meer dan de herfst. Nu de rivier na hoogwater weer terugkeert in zijn bedding verspreidt zich vanuit de zompige uiterwaarden een aangename zilte zeelucht . Het geluid is compact door flarden lage ochtendmist en draagt niet zo ver als gebruikelijk. De wereld is klein, overzichtelijk, spannend en zo goed als nieuw.

De schapen die grazen in de opgedroogde gedeelten van het grasland ogen treurig. Ze laten hun koppen hangen en kijken niet op of om. Een aantal van hen is zwaar zwanger en de treurigheid zit hem volgens mij dan ook daarin. Ze verlangen er naar hun last af te werpen vermoed ik. Ik als ervaringsdeskundige kan tot op zekere hoogte met ze mee voelen. Terwijl ik vol medeleven langs hen loop valt het me op dat een van de aanstaande moeders hijgend op haar zij ligt. De andere beesten schijnen haar nood niet op te merken of vinden het niet interessant genoeg om er aandacht aan te besteden en grazen traag en wezenloos om haar heen. Ze gaan onverstoord door met hun dagelijkse schapelijke behoeften. Verderop staan een paar net bevallen exemplaren. Hun kroost dartelt onbezonnen en onbezorgd om hen heen. Zonder enig besef van toekomst en verleden. Een groot aantal van deze blijde knuffeldieren zal binnen afzienbare tijd als mals koteletje belanden op borden van fijnproevers. Onbenul is een zegen in dit geval. De jonge moeders schenken hun lotgenoot geen enkele aandacht. Soms kijken ze heel even in de richting van het gepijnigde dier met een blik van: “jouw pakkie an en ik heb het ook moeten doorstaan, weet jij ook eens wat het is”. Zoveel verschilt de dierenwereld dus niet met die van de mensen. Ik stop ongemerkt met lopen en staar een aantal minuten naar het meelijwekkende dier tot ik plots overvallen word door de drang om me er mee te gaan bemoeien. Ik stap over de prikkeldraadomheining en loop voetje voor voetje richting het schaap en hoewel ik met veel beleid en uiterst voorzichtig langs de dieren schuifel schieten ze alle kanten op en voelen ze zich zichtbaar bedreigd. Wie verwacht er nou ook zo’n actie van een onbekende voorbijganger.

Het dier zucht diep en kijkt me met een scheef oog aan. Ik twijfel, zal ik de natuur haar gang laten gaan, me omdraaien en weer vertrekken of voor de zekerheid ergens aanbellen en hulp halen of zal ik haar persoonlijk bijstaan in de barensnood. Ik sta besluiteloos dus kies ik ongewild voor het laatste. Ik kniel naast haar en aai haar in een reflex over haar harde knokkelige schedel. Het voelt aan als een grindstrand aan de Engelse kust. Dat een schedel zo veel uitstekende botten kan bevatten verbaast me. Het beest reageert niet of nauwelijks en ik kan me in een keer heel goed voorstellen wat er zich moet afspelen binnen in dat keiharde omhulsel. Ze vergaat op dit moment van de pijn en zoekt instinctief naar een oplossing, De pijn bant ongetwijfeld alle andere schapengedachten uit, mochten die er überhaupt zijn. Mijn aanwezigheid wordt nauwelijks opgemerkt, het boeit noch beangstigd haar. Terwijl ik toekijk merk ik dat ze persbewegingen maakt en er verschijnt een glanzende plastic-achtige zwarte ballon bij het geboortekanaal. Insiders zullen hierin onmiddellijk de vruchtzak herkennen en omdat ik ook een kenner ben van dit soort zaken verbaasde het me niet.

Ik sta op en twijfel opnieuw. Zal ik toezien of moet ik gaan, ben ik een verstoorder of kan ik me verdienstelijk maken? Terwijl ik de uitstulping van dichtbij bekijk, blaat ze een jammerlijke hartverscheurende schreeuw. Ik besluit te blijven.

Ik trekt mijn jas uit en leg hem een eindje weg van het schaap in het gras en voel onmiddellijk de klimmende zon door mijn t-shirt . De lente brandt op mijn huid terwijl ik me vooroverbuig om de inhoud van de blaas te inspecteren. Na een paar minuten kijken en raden zie ik ineens een paar aan elkaar geklemde zwarte pootjes verpakt in die half doorzichtige ballon. “Een stuit”, schiet het door me heen. Een afwijkende geboorte vraagt de nodige aandacht en vakbekwaamheid. Ik kijk opnieuw om me heen of er iemand is die me kan bijstaan of hulp kan halen, maar er is niemand in de veste verte te bekennen. Ik ben alleen met een schaap in nood.

Het beest puft en zucht en alles wat ik doe is er wezenloos naar kijken. Ondertussen doe ik mijn uiterste best om me beelden van natuurprogramma’s voor de geest te halen waarin dierbevallingen worden getoond. Deden ze niet iets met een touw of zo? Ik weet het niet. Het lijkt me in ieder geval onverstandig om zonder de juiste kennis in het wilde weg aan de pasgeboren pootjes van een lam te gaan trekken.
Nogmaals aai ik de bonkige schedel van de kraamvrouw. Alles wat ik nu nog kan doen is sussen. Ze heeft het zwaar. Ze piept, kreunt en hijgt als een verkouden nijlpaard. Tegen mijn verwachting in en uit het niets gaat het dier plotseling en resoluut staan alsof ze een commando krijgt en perst met kracht een laatste wee weg om zich te ontdoen van haar vrucht. Ik deins achteruit en struikel over de pollen en de gaten in de aarde en val achterover op mijn rug. Terwijl ik over de pijnlijke plek op mijn elleboog wrijf zie ik dat de zwarte pootjes langzaam uitgedreven worden en dat er al snel een opgevouwen ruggetje volgt met daaraan vast een iele nek en een geknakt kopje. Op het gras in een plasje slijmerig zachtroze vocht ligt een klein hoopje bewegingsloos lam. Ik kom langzaam overeind en bekijk geëmotioneerd hoe de moeder het slijmerige vlies van de huid van haar kind likt. Het lammetje geeft geen kik en ligt daar maar als een slap stoffen popje. Het lijfje beweegt onopzettelijk mee met het ritme van de harde tong van haar moeder, maar is verder roerloos. Het is glanzend pikzwart en glibberig, helemaal gaaf, maar naar het zich laat aanzien morsdood. Dan overvalt me plotseling dat het bijzonder en zeer curieus is dat een schaap met een lichtbeige vacht bevalt van een zo’n in en in zwart lam. Het is bijna niet mogelijk, het kind heeft geen enkel licht vlekje en lijkt wel afkomstig van een ander. In mijn hoofd wordt emotie verdreven door verbazing en nieuwsgierigheid.

Achter me hoor ik plotseling geschreeuw. “Wat doet u daar?… Wat is er gebeurd?…. Oh… mijn God!…” Een gezette man van rond de 50 knielt in paniek neer bij het lammetje en wrijft met een pol gras woest over het kopje. Er gebeurt echter niets. Het lam geeft geen teken van leven. Na enkele minuten vol verwoede pogingen die variëren van wrijven, schudden en zelfs blazen in de neusgaten van het overleden dier, als een vreemdsoortige mond op mond beademing, geeft de man het op en gaat hijgend en snikkend naast me zitten in het gras. De tranen biggelen hem over de wangen. Ik zit met mijn handen in het haar en weet niet wat ik met deze situatie aan moet. Ik zwijg en wacht. Na een poosje snotteren en snikken snuit de man zijn zakdoek vol. “Dit was het allerlaatste schaap” hakkelt hij met gestokte adem. Ik verontschuldig mij. “Ik ben geen schapenkenner, er was niemand in de buurt, ik wist niet wat ik moest doen.” Het is niet uw schuld, niet ùw schuld, hoe kòn ik zo stom zijn”. brabbelt de man in zichzelf. “Ach meneer er zijn toch wel meer lammetjes” begin ik in een poging om hem wat te troosten. “Het allerlaatste schaap, dit was het allerlaatste schaap” zegt hij opnieuw. “Ik begrijp er niets van, u moet het me uitleggen.” probeer ik. De man haalt diep adem, slaakt een zucht die uit zijn tenen lijkt te komen en zegt. “Dit is, of liever gezegd dit was de laatste nakomeling in Nederland van de IJsselvariant van het Black West Mountain schaap. Een heel bijzonder schaap met een uitzonderlijke kwaliteit zwarte vacht. Dat schaap daar…” Hij wijst naar de moeder die zich inmiddels een paar meter verwijderd heeft van het overleden lam en zich na zich ontdaan te hebben van vrucht en nageboorte hongerig te goed doet aan een mals stukje gras in een soort mission accomplished houding.”….is slechts draagmoeder. Van de ouders van dit lam hebben we eicellen afgenomen en spermacellen bewaard en naderhand zijn er embryo’s ingevroren. De ram stond in Denemarken en de ooi woonde in Zwolle. Het was de beste optie. Dat dachten we tenminste. Beide dieren zijn inmiddels dood en de meeste embryo’s waren niet levensvatbaar.” “Dus dit was echt het allerlaatste dier van zijn soort? Maar hoe had het dan verder gemoeten, met één schaap kun je niet fokken toch? En waarom stond het zwangere schaap dan niet geïsoleerd op een veilige plek? Waren er geen dierenartsen bij betrokken of zo?” De vragen blijven bij me opborrelen. “Natuurlijk stond het dier aanvankelijk apart van de rest en werd er goed toezicht gehouden’” Bijt hij me enigszins geïrriteerd toe. “Het schaap miste de kudde en was aan het verpieteren vandaar dat de dierenarts adviseerde om haar bij haar soortgenoten in de wei te zetten. We hebben voortdurend opgelet en vanochtend was ik hier nog. Niets aan de hand, geen enkel teken van een aanstaande bevalling. We dachten dat het nog wel weken zou gaan duren. Enne fokken, dat was van later zorg. Er zijn nog bruikbare spermacellen over en van Dolly hebben ze er ook twee gemaakt toch. De wetenschap staat voor niets. Alles wat je nodig hebt is een begin. Dit begin is hier geëindigd.” Tijdens het praten pakt hij zijn mobiel, tikt een nummer en laat mij links liggen. Terwijl hij hikkend en steunend het verhaal aan de toehoorder vertelt, sta ik op en pak mijn jas die nog verderop ergens in de wei ligt. Ik werp nog een allerlaatste blik op het laatste verloren schaap en maak dan rechtsomkeer, terug de lente in, op zoek naar natuur.

naar foto's