Donderdag negen Mei, acht minuten over acht, een prachtdag. Het felle ochtendlicht prikt dwars door mijn hemelsblauwe overgordijnen. Ik weet dat ik de wereld aankan. De laatste tijd heb ik het gevoel dat ik voortdurend heen en weer word geslingerd. Somberheid die zomaar oplost, donkere wolken die uit het niets komen aandrijven. Menselijke instabiliteit in een onzekere wereld zullen we maar zeggen. Maar als het geluk je toelacht moet je teruglachen en dat ga ik zeker doen vandaag. Deze blijmoedigheid laat ik niet zomaar ongemerkt weer in het niets oplossen of overschaduwen door negatieve gedachten. Dit keer zet ik mijn tanden erin. Ik ga het als een terriër bewaken. Je moet van goede huize komen om me dit te ontnemen.
De vogels buiten zingen krachtiger, luider en duizend keer melodieuzer dan gisteren. De doordringende geur van de Amerikaanse sering wordt vanuit de tuin met een onmerkbaar zuchtje door het open raam de slaapkamer ingeblazen en geeft een aangename bedwelming. Ik rek me uit terwijl ik in donkergroene takken kijk, negeer mijn volle blaas en mijn hongerige maag en loop zo stil als ik kan de trappen af, de keuken door en rechtstreeks naar buiten.

Het is heerlijk, de lucht nog een beetje klam van de nacht, maar je voelt de opwarming. Een zwoele dag is in aantocht. Nog een tikkeltje slaapdronken geniet ik van de ochtendrust. Dan scheurt de stilte doormidden door indringend telefoongerinkel.

“Je moet snel komen, vertrouw me”.

We spreken af bij het water. Zij, mijn verloofde, komt met de fiets. Ik, haar verloofde loop haar tegemoet. De wind speelt met haar rok, de stof wappert rond haar benen. Haar blonde krullen glanzen in het zonlicht. Ik kijk in lichtbruine breedlachende ogen en mijn hart mist een slag.

De tijd trekt aan de seizoenen, jaren versmelten, mensen draaien hun cicli en innoveren er lustig op los. Ze vervangen in een handomdraai het ene voor een verbeterd ander, maar de diepe ondoorgrondelijke verliefdheidsgevoelens tussen mensen soms, die veranderen niet en ze vallen ook niet te verbeteren wat mij betreft. Ik hunker en smacht de hele dag door. Een blik van haar is voldoende om die dag te kleuren.

Ze lacht, maar haar ogen staan triest. Ze heeft onbedoeld gesprekken en rondzwermende geruchten opgevangen. Er komen nu echt andere tijden. De vrees van de laatste tijd wordt bewaarheid. “We moeten iets doen. Wat moeten we doen” Haar woorden doorkruisen mijn gedachten en ik voel mijn stemming kantelen. Weg is de dansende dag, weg alle gelukzaligheid en mijn rotsvast vertrouwen. Ik voel zwartgalligheid opborrelen vanuit mijn buik.
Ik maan tot kalmte, strijk met mijn hand door haar haar en geef haar een alles komt goed kus op haar voorhoofd.
We gaan op een bankje zitten en ze doet haar relaas. Het zijn slechts vermoedens, maar ze zijn sterk. De dreiging is er al zo lang en het vertrouwen zo vaak beschaamd. Ze zeggen dat ze komen, ondanks alles komen ze toch.

De afgelopen jaren zijn er vijf kazematten gebouwd ten noorden en ten zuiden van de stad. Aan de overkant en aan deze kant bij de brug. Er is nogal wat militaire activiteit. Mensen zijn kalmpjes aan gaan hamsteren. De situatie is gespannen doch gelaten. Overal in het land is men inmiddels gewend geraakt aan de dreiging, grensbewaking, aspergeversperringen en bunkers.

Ze verstopt haar tot knuist gevouwen hand in de mijne. Ik sus haar met dat er de laatste jaren alsmaar dreiging is geweest en dat er nooit iets van uitgekomen is, dus misschien is dit ook weer nergens op gestoeld.
We staren recht vooruit. Het winterseizoen heeft haar sporen nagelaten. De prikkeldraad afzettingen zijn volledig verdwenen door de enorme hoeveelheden ijs en het hoge water. “Misschien is het een teken, misschien loopt het met een sisser af” opper ik. Ze antwoordt met een zware moedeloze zucht. We staan op en wandelen langs de rivier. Zij neemt mijn hand, ik haar fiets. Het is vredig, het water stroomt in golfjes en kolkjes langs ons richting brug en glijdt er onderdoor op weg naar het IJsselmeer. We kijken het na, het water dat ontsnapt.
De uren rijgen aaneen. Heel langzaam verwijzen we onze angstgevoelens naar de achtergrond. We eten en drinken wat, we kletsen en praten, strelen en zoenen en zoals de dag begon eindigt hij ook. Kalm en ontspannen. Mijn stapeltje studieboeken ligt geduldig te wachten op het bureau in mijn kamer. Haar moeder wacht ongeduldig op haar hulp met de huishoudelijke werkzaamheden. We vergeten opzettelijk onze afspraken en verplichtingen en genieten van elkaar in alle vrijheid.
Om zestien minuten over vijf nemen we afscheid. Ik kijk haar na. Ze trapt met kracht op de pedalen. Tegen de wind en op weg naar een mopperende moeder. Nog een keer kijkt ze om om te zwaaien en dan is ze definitief uit mijn gezichtsveld verdwenen.
Ik wandel doodgemoedereerd naar huis, steek onderweg een sigaret op en adem diep in en uit.

Mijn kamer is een muf rommelhok van drie bij vier. Een bed, een bureau, een boekenplank en beneden een stabiel chagrijnige hospita. Ik sluip geluidloos naar boven, negeer de opengeslagen studieboeken en ga languit op bed liggen. Ik steek nogmaals een sigaret op en laat de dag passeren. Blijheid en zwaarmoedigheid wisselen elkaar in hoog tempo af. Het is het gemoed van de wereld. Het tussen hoop en vrees gevoel dat al jaren het vertrouwen van iedereen aan het wankelen brengt.
Om drie minuten over elf uur sla ik mijn boek dicht en knip het nachtlampje uit. Ik prevel de eerste zinnen van het Sjemagebed, sluit mijn ogen en val in een diepe droomloze slaap.

Vrijdag tien Mei om zeven minuten over drie in de ochtend vertrekt vanuit Dorsten een gepantserde, zwaar bewapende trein richting Borken. De trein met de naam Panzerzug 3 is aangemeld als reguliere passagierstrein en alle seinen staan op groen. De weken voorafgaand aan dit vertrek is de tocht tot in details voorbereid door spionnen. De missie kan niet mislukken.
Aan boord zijn afgezien van het nodige oorlogstuig, de manschappen van het 227e regiment infanterie. De jongens zijn bloednerveus. Het echte werk is begonnen. Een onbekende levensgevaarlijke klus in een onbekend land.
Net over de grens in Winterswijk wordt de aanval opgemerkt en er worden wissels omgegooid, maar het oponthoud is maar van korte duur. Er is voldoende materieel en vakkundigheid aan boord om de problemen snel op te lossen.
Om tien minuten voor zeven worden ze bij Ruurlo opnieuw opgehouden door een onklare wissel. Er is haast geboden, de IJsselbrug is een van de grootste obstakels en het is zaak om die ongeschonden aan te treffen. Voorafgegaan door een verkenningswagen bereiken ze om vijf minuten voor half acht het station van Zutphen. De opgaande zon beschijnt de ontwakende stad, die met een klap wakker wordt geschud door explosies en afweergeschut.

Ik zit recht op in bed en het duurt even voordat ik me realiseer wat er gaande is. Mijn gedachten schieten automatisch naar gisteren. Ze had gelijk. Ik twijfel en draal. Ik ijsbeer rondjes, schrik van elke knal en terwijl ik gehaast mijn kleren aantrek wordt er met kracht op de deur geklopt.

Net voordat de trein de brug op wil rijden, stort ze in. Met een enorme knal gevolgd door het krijsende gepiep van verwrongen staal breekt de brug in tweeën. Geknakt en onbruikbaar ligt ze in het water. Troepen vanaf de Hoven aan de overkant van het water zijn er in geslaagd de voortgang van het leger te verhinderen.
Er ontstaat een hevig vuurgevecht. Overal vandaan klinken zware mitrailleurschoten en de monotone dreunen van artillerie. Vanuit de grote noordelijke kazemat buldert anti -tankgeschut. In de trein wordt overlegd en uiteindelijk besloten om de rivier per rubberboten over te steken. Om twee uur ’s middags begint de aanval. Het is een penibele onderneming. De soldaten worden met dreigementen en soms zelfs met een loop tegen de slaap gedwongen om plaats te nemen in de bootjes. Ze zijn niet meer dan schietschijven en velen leggen het loodje. Ze worden massaal doodgeschoten of verdrinken na het omslaan van hun lekgeschoten bootjes in de sterke stroom van de IJssel. Ondanks de enorme verliezen bij de aanvaller slaagt hun offensief en de krijgsgevangen gemaakte verdediging-soldaten worden met de overgebleven rubberboten naar de stad aan de overkant gebracht.
In een van de boten klopt een vijandelijke soldaat een krijgsgevangene op de schouder en vraagt of het werkelijk al Engeland is waarin ze zijn aangeland. Er was hen verteld dat dat het doel was. Dat ze een groot water moesten oversteken en dat ze er dan zouden zijn.

We wachten in de huiskamer beneden. Mijn paniekerige hospita en ik. Ik sta op als ik commanderende stemmen hoor. Door het raam zien we gevangengenomen soldaten van ons leger die onder dwang van soldaten van de vijand de straten door marcheren. We zien het aan, we kunnen niet anders dan het aanzien. Als ze doorlopen en hun stemmen verstommen, zak ik moedeloos terug in mijn stoel.

naar foto's