Mei. Lentemei. Uitgestrekte uiterwaarden. Glanzende boterbloemblaadjes. Pluizige zweefbollen, paardebloemresten. Windgewuifd Fluitekruid. Gras. Sappig, uitnodigend, zomergeurend, dieper dan diepgroen. Een paarsblauwe halfbewolkte hemel.

Ik kan de de verleiding niet weerstaan en plof in dauwzacht weideland. De zon staat op nachtlampsterkte en zakt langzaam weg.Mijn lichaam eist ruimte, verplet en laat wijken. Het gras kriebelt en prikt in stil verzet. Stuifmeelvolle aren jeuken in mijn gezicht. Ik staar omhoog en zie het niets in het nergens. Terwijl ik kijk, bedenk ik dat niets ook iets is en nergens is ergens en dat er nooit iets zondermeer verdwijnt, maar dat altijd de essentie ergens achterblijft, voortgaat en doordraait, van dimensie verkast of sluimert op de achtergrond. Elk iets heeft zijn sporen verdiend en laat ze voor altijd achter.

Net als de zon, die nu langzaam lijkt te ontsnappen. Haar gloed en restwarmte hangen nog lange tijd, maar dan verdwijnt ook dat samen met haar schemer. Ik blijf achter in verstikkend duister, maar wordt getroost door de wetenschap dat het maar tijdelijk is, zoals alles.

Zij glijdt door naar de andere kant om buiten mijn gezichtsveld ergens opnieuw te stralen. Ze zal binnen afzienbare tijd wekken, aansporen en verwarmen.

Ik sta op. De afdruk van mijn lijf plakt aan het gras, maar als ik wegloop herstellen de sprieten zich moeiteloos en voegen zich naadloos bij het overige weideland.

Op een kleine geknakte aar na. Onzichtbaar aanwezig.

(voor Monique, Cynthia en alle anderen)

naar foto's