Het weer dwingt me nog steeds tot dicht bij de kachel en het liefst zit ik daar dan met mijn neus diep in een boek. Ik heb er net een dichtgeslagen. Het boek handelt over de geschiedenis van Ierland. Een Storyteller (verhalenverteller) gaat van deur tot deur en bij het schijnsel en de warmte van het haardvuur vertelt hij verhalen. Ik denk dat ik zijn voorbeeld volg. Kom dicht bij mij en het vuur zitten, dan vertel ik je nog een verhaal.

Het is de winter van 1709. Het is een extreem koude winter. Eentje uit een lange reeks. Ze noemen die periode niet voor niets de Kleine IJstijd. De vorst is zo streng dat bomen opensplijten. Aanvoer van eten en drinken is vrijwel onmogelijk. Mensen zoeken naar alles wat nog kan branden om zich maar enigszins warm te houden, of liever gezegd om niet nog verder onderkoeld te raken. Er zijn zelfs mensen in de stad die hun zoldering gebruiken als brandhout. Maar het meest schrijnende is de hongersnood. Mensen sterven massaal van de honger. Molens stoppen met draaien, brouwerijen stoppen met brouwen en de wintervoorraad die zorgvuldig is opgeslagen in kelders gaat jammerlijk verloren.

Het is april en het vriest maar door. ’s Nachts streng en overdag matig. De IJssel is van ijs, solide en decimeters dik en met enig beleid goed begaanbaar. Men glijdt van de ene oever naar de andere, soms op schaatsen, soms met behulp van ondergebonden planken. Karren zijn aangepast en worden als sleeën meegetrokken. Families kruipen bij elkaar, delen ontberingen en het schaarse voedsel.

In een van de boerderijen op het vruchtbare land aan de overkant van de stad bij de rivier woont een gezin met vier dochters. Een zoon was handig geweest en eigenlijk is het noodzakelijk voor het voortbestaan van de familie maar het gezin is hecht en tegen alle conventies in ook nog redelijk gelukkig. Het is namelijk nogal ongebruikelijk om gelukkig te zijn. Het leven is hard en eigenlijk onverdraaglijk. Je moddert door tot het eind en hoopt op niet te veel pijn en verdriet. Kindersterfte is van alle dag. Volwassenen gaan ten onder aan uitputting of de meest vreselijke besmettelijke ziekten. Nog maar kort geleden stierf een groot deel van de inwoners van de naburige stad Zutphen aan de zwarte dood. Een gruwelijke ziekte die zich door de lucht verspreidt en waar geen kruid tegen gewassen is. Sommige mensen denken dat het eten van bepaald voedsel ook iets te maken heeft met besmetting. De voorouders van het gezin dachten dat blauwe pruimen er wel eens de oorzaak van zouden kunnen zijn en heeft daarom uit voorzorg een aantal bomen gekapt en hoewel de familie ook nu nog de smaak van de zoete vruchten mist en de pest al weer zo’n jaar of 40 geleden zijn laatste slachtoffers maakte, durft nu nog steeds niemand de blauwe vruchten te eten. Zowel de familie van de moeder als die van de vader heeft niemand verloren aan die vreselijke ziekte terwijl omwonenden veel mensen te betreuren hadden, dus is die kap misschien hun redding geweest.

Wel overlijden er in de naaste familie veel zuigelingen tijdens of kort na hun geboorte. De bevallingen zijn langdurig en zwaar en ondanks de inspanningen van de plaatselijke vroedvrouw komen de kinderen meer dood dan levend ter wereld en sterven dan vaak al voor dat ze goed en wel zijn ingebakerd.

Kortom, bittere tijden.

Maar goed, we gaan terug naar die winter. In oktober al vallen er grote hoeveelheden sneeuw en in november vriest het in de nachten zeer streng. De winterbezigheden van het gezin bestaan uit huisnijverheid. Het maken van textiel. Ze hebben de beschikking over een flink weefgetouw en vlas is over het algemeen voldoende voorradig. ’s Zomers leven ze van de akkerbouw. De producten zijn zowel voor eigen gebruik als voor de verkoop op de markt in de stad, in de winter halen ze hun inkomsten uit het maken van geweven stoffen.

Het verhaal gaat over de jongste dochter. Ze heet Marietje. Ze is afgelopen zomer 10 jaar geworden. Ze heeft prachtige korenbloemblauweogen en glanzend bruin heuplang gevlochten haar. Ze is klein van stuk, kleiner dan haar leeftijdgenoten en vel over been zoals iedereen. Haar leventje is eenvoudig. Ze speelt en helpt mee op het land en bij het weven. Heel soms mag ze mee naar de markt en dan helpt ze mee om de kar in te pakken en de spullen uit te stallen, maar dat is maar zelden. De stad is geen plek voor kinderen vinden haar ouders.

Toen de eerste sneeuw viel in oktober was het feest. Sneeuw betekent pret voor kinderen uit alle tijden. Maar toen de sneeuw maar bleef vallen en het bovendien nog eens bitter koud werd was de lol van het spelen snel over.

Marietje zocht warme plekken op bij het vuur en onder haar moeders rokken. Ze deed al haar kleren over elkaar aan en zocht beschutting bij haar gezinsleden. De vorst wist van geen wijken en al heel snel bevroor al het water om hen heen. In januari was de IJssel volledig dichtgevroren.

We maken even een sprongetje in de tijd, want de gebeurtenis waar ik het over wil hebben vindt plaats in april.

Marietje en haar familie hebben het zwaar. De gemeenschap waarin ze wonen houdt nog maar nauwelijks de hoofd boven het diepgevroren water. De aanvoer van grondstoffen voor de huisnijverheid stagneert. De voedselvoorraad raakt snel op. Bovendien rukken roedels hongerige wolven op uit de bossen en daarover gaat dit verhaal.

Het is natuurlijk een overlevering. De mensen waar ik het over heb konden niet schrijven of lezen. Ze behoorden tot de meest arme bevolkingsgroep uit die tijd. Maar de gebeurtenis vulde generaties lang de verhalen en zelfs tot hier aan toe, want ook mij kwam het ter ore en misschien vertel of schrijf jij het wel weer verder.

Lees en huiver:

Het is een heldere ochtend. Een felgele winterzon werpt haar schijnsel over de witbevroren velden. De rieten daken van de boerderijen kraken onder het geweld van opnieuw een strenge vorstnacht. Marietje is wakker, terwijl haar familie nog in diepe rust is. Het is geen gezonde nachtrust die ze genieten, meer een uitputtingsslaap. Een comateuze toestand, een levensmoede ter aardelegging van lijf, leden en geest. Niet meer wakker worden is duizend maal beter dan weer een nieuwe dag doorzwoegen op zoek naar iets van lijfsbehoud. Ze bidden meer dan ze eten. Hun uitgemergelde lijven vertellen hen dat de verlossing nabij is. Ze hebben lang de moed er in gehouden en elke tijdelijke temperatuurstijging feestelijk toegejuigd, al hun optimisme en doorzettingsvermogen gebruikt om met opgeheven hoofd de ontberingen te doorstaan, maar genoeg is genoeg en ook aan een optimistisch levenshouding zit een grens. Een aantal weken geleden hebben ze die grens bereikt en zijn ze vervallen in stilzwijgende apathie.

Goed, Marietje is dus wel wakker. In haar brandt nog steeds de wil om te overleven. Ze is nog maar heel jong en misschien is dat haar kracht. Ze wil niet wachten maar vechten. Ze slaat een berg doeken en dekens van zich af stapt behoedzaam uit het bed en kruipt iets dichter bij het smeulende vuur om wat warmer te worden. Maar dan, terwijl haar familie geen enkel teken van bewustzijn geeft, stapt ze resoluut uit haar huis de kou in.

In eerste instantie denk je dat ze van plan is om tegen beter weten in iets eetbaars te zoeken of misschien wat hout voor het vuur bij elkaar te sprokkelen, maar als gauw vermoed je iets anders. Ze loopt bibberend maar met versnelde pas richting het bos, dat maar een paar kilometer verwijderd is van haar huis. Bossen zijn gevaarlijke plekken. Er huizen wilde hongerige dieren, ze zijn vol gevaar en herbergen duistere geheimen, zeker in deze tijd van het jaar. Ze heeft geleerd dat ze er niet mag komen, toch gaat ze zonder zichtbare twijfel op pad.

De donkere bomen omsluiten haar en verwijzen het vroege daglicht naar buiten. Haar ogen moeten wennen aan de schemer en pas na enkele minuten kan ze zich oriënteren. Ze loopt in een dicht naaldbomenbos. Haar stappen maken krakende geluiden in het dikke bevroren bladerendek. Ook de takken van de bomen kraken vervaarlijk. Overal om zich heen hoort ze onbekende beesten ruisend en klapperend wegvluchten en wegvliegen. De geluiden in het bos klinken angstaanjagend en aaneengesloten. Toch stapt ze door, dieper het bos in. Zoekend kijkt ze om zich heen. Ze is hier klaarblijkelijk met een missie. Overal vliegen haar ogen heen, blijven even hangen om dan vervolgens weer verder de omgeving af te tasten. Die omgeving hult haar inmiddels in bijna volledige duisternis. Ze moet nu ook haar handen gebruiken om haar weg te vinden en voelt via takken en stronken een begaanbaar pad. Al een tijdje ritselt er wat achter haar aan, bijna onhoorbaar wordt ze gevolgd. Ze merkt het niet op en gaat onverschrokken door. De achtervolger wint terrein en plotseling draait Marietje zich om en kijkt in kleine grijsbruine fel oplichtende ogen. Een immense wolf staart haar afwachtend aan. Hij blijft bewegingsloos staan. Met zijn spitse kop recht vooruit snuift hij nieuwsgierig de geur op van het meisje. Alles verstomt en verstijft, behalve de dikke grijzige vacht van het dier die zacht meebeweegt met de wind.

Het meisje kijkt strak in de ogen van haar achtervolger. Het is een gigantisch dier met een gruwelijke reputatie.Toch schijnt ze niet erg verontrust te zijn. Ze straalt een enorme gelatenheid uit en oogt noch moedig noch bang. Na een minutenlange staar van beide wezens verschijnt er opeens een flauwe glimlach om de mond van het meisje. De wolf draait zich om en loopt langzaam weg en het meisje volgt op korte afstand.

Wat er is gebeurd daar in dat bos, daar kunnen we slechts naar raden. Het schijnt dat het meisje daar niets over heeft willen of kunnen loslaten. Maar met een beetje fantasie kun je het misschien zelf wel invullen. Zeker als ik je het vervolg vertel.

De zon staat inmiddels al wat hoger aan de hemel. De mensen worden wakker, draaien en gapen, rekken en strekken en de moeder van het gezin ontdekt de lege plek in het bed naast haar. Ongerust verlaat ze het bed en daarna het huis terwijl ze voortdurend de naam van haar dochter schreeuwt. De andere gezinsleden volgen haar voorbeeld. Iedereen rent in het rond, zoekend en roepend. Een uur later is de hele gemeenschap in rep en roer. En nog een uur later leggen de eerste mensen zich neer bij haar verdwijnen. Ze verwachten niet dat ze ooit nog wat van haar zullen vernemen. Het gezin is ontsteld en diep verdrietig. Ze blijven de verdere dag roepen en hopen, maar er gebeurt niets.

Tegen het vallen van de avond tuurt de moeder van het gezin nog eenmaal de verte in als ze door haar tranen heen een schim ziet naderen. Het is een moeizaam lopend klein meisje gehuld in lange bruine kleding en ze wordt uiteraard onmiddellijk herkent. Zo goed en zo kwaad en zo snel haar broze lijf kan, rent ze haar dochter tegemoet. Ze ziet tot haar verbazing een warm, blij en uitgerust kind met over haar schouder een tot tas geknoopte omslagdoek vol met etenswaren. Van een paar dode eenden tot allerlei noten en gedroogde vruchten.

Je raadt het al. De familie heeft de winter dankzij deze vreemde gebeurtenis doorstaan en ze leefden nog lang (nou ja relatief lang dan, de mensen werden in die tijd niet zo vreselijk oud) en redelijk gelukkig.

Nu is er wel meer bekend over wolven en hun bizarre relatie met mensen. Aan de ene kant doen er gruwelijke verhalen de ronde. Zo zouden er in de strenge winter van 1421 een pak hongerige wolven de Seine bij Parijs zijn overgestoken en zich tegoed hebben gedaan aan honden, katten en kinderen, zelf vers gedolven graven waren niet veilig. Ook in de winter van 1709 zouden er dieren en mensen ten prooi zijn gevallen aan de honger van de beesten en wie kent de talloze vertellingen over weerwolven niet. Aan de andere kant zijn er de verhalen van Mowgli en Romulus en Remus en de zorgzame teven. De wolf als mensenredder.

Soms zit ik op een houten bank aan de kant van de rivier en mijmer over Marietje die eens leefde aan de overkant. Wie weet heeft zij ook weer een gezin gesticht en wonen haar nazaten nog steeds in dit gebied. Misschien is die man die genoegzaam met zijn hondje langs me wandelt wel verre familie en zou hij hier niet hebben gelopen als er niet een wolf was geweest lang geleden in een ijskoud bos.

naar foto's