Elke week jog ik een aantal malen zo’n kilometer of 5. Ik trotseer kou en wind, hitte, mist en soms ook regen. Bij extreem slecht weer blijf ik echter liever thuis, maar voor een beetje nattigheid loop ik niet weg, of eigenlijk loop ik dan juist wel weg. Kortom, als de weersomstandigheden niet al te bar zijn maak ik meerdere malen per week een gebruikelijk om en nabij 5 kilometer- rondje. Een deel van dit parcours loopt over de IJsseldijk. Om deze plek te bereiken ren ik door een rustige veelal verlaten 70er jaren wijk, beklim een talud en daar ligt ze dan aan mijn voeten. De rivier. Er gebeuren zelden belangwekkende dingen tijdens het tochtje. De meesten hebben met de veranderende natuur te maken. Bomen die uitlopen en herfstbladeren die verkleuren, lammetjes in de wei, langstrekkende ganzen, sneeuw, veel of weinig water in de rivier, dat soort zaken. Soms zijn er ook lastige opdringerige blaffende honden, een enkele keer ontbloten ze gevaarlijk glimmende tanden en dat zijn dan gebeurtenissen waar ik het de rest van de dag over heb.

Al met al heeft het weinig om het lijf. Over het algemeen loop ik in een half uurtje een hoop spanning uit mijn lichaam terwijl ik tegelijkertijd nieuwe energie opdoe. Net als een batterij die ik leeg maak en weer oplaadt. Het is een nuttige bezigheid en ik kan het iedereen aanraden.

De mensen die ik tegenkom zijn over het algemeen mederenners, hondenbezitters of mensen lopend of fietsend onderweg of op de terugweg naar ergens. De laatste groep is gehaast en in gedachten verzonken en heeft weinig oog voor de omgeving. Het dagelijkse routine klusje van verplaatsing. Ze zien mij dan ook niet staan of liever gezegd ze zien me niet lopen. Soms denk ik dat het met mijn enorme snelheid te maken heeft, maar dat is eerder een wens dan de werkelijkheid. Zo nu en dan zitten er oudere mensen op een van de houten banken langs de oever. Ze kijken strak voor zich uit, om de mondhoeken een flauwe glimlach. Ze nemen de tijd, die ze ogenschijnlijk ook in overvloed hebben en genieten van het uitzicht. Benijdenswaardig. Ze groeten me vriendelijk als ik langs ze stuif. Zouden ze behoefte hebben aan een praatje en is de tijd minder aangenaam dan het zich laat aanzien en misschien zelfs wel langdurig gevuld met eenzaamheid. Ik vraag het me af, misschien is het uiteindelijk toch niet zo benijdenswaardig. En heeft de rivier dezelfde functie als geraniums, waarachter ze verlangend in de verte turen naar het verleden.

Maar goed, ik dwaal af. De gebeurtenis waar ik het over wil hebben, speelde zich af in de late zomer. Het was een gloeiend hete dag, eentje uit een lange reeks. Ik hoor je denken, warmte, daar ga je toch niet over klagen. Ik kan je verzekeren dat zulke gedachten in dit seizoen gebruikelijk zijn. Ik verlang op dit moment ook naar hoge temperaturen. Maar als je werkelijk midden in zo’n hittegolf zit, dan piep je wel anders. Het was gruwelijk heet. De hele nacht had ik liggen woelen en draaien in het zweet. De ramen wijd open, maar geen zuchtje wind. Om een uur of zes bij opkomende zon, ben ik opgestaan en in mijn witte oversized slaap t-shirt rechtstreeks de tuin ingewandeld. De koele dauw van het gras voelde heerlijk aan mijn blote voeten. De lucht had een mysterieuze donkerblauwe kleur. De eerste stralen van de nieuwe zon beschenen de randen van de bladeren van de oude pruimenboom achter in mijn tuin. Volop vrolijk fluitende vogels, maar nog geen teken van menselijke activiteit. Een uitgelezen moment om een eindje te gaan rennen.

Ik ben naar binnen gegaan en heb een sporthemd, korte broek en sportschoenen aangedaan en ben van huis af naar de IJssel gerend. Daar aangekomen trof ik de rivier gehuld in nevel. Ik kon nog over de uiterwaarden heen kijken, maar de rivier was verdwenen onder een dikke deken van mist. Een kudde beige vleeskoeien graasde rustig in de lage zonneschijn. Hun lijven sleepten langgerekte schaduwen met zich mee. Kalm en vredig. Geen vuiltje aan de lucht.

Het was zo’n vreemd gezicht die verdwenen rivier, dat ik het rennen vertraagde tot stevig wandelen om het tafereel met gepaste snelheid te kunnen bekijken. Ook de overkant van het water was al fel verlicht door de zon en ik kon struiken, afzettingen en grazend vee met gemak onderscheiden, alleen het water tussen de uiterwaarden in was onzichtbaar, verscholen onder een dik wolkendek. Ik had nog nooit zoiets raars gezien. Het zag er uit als een kokende stroom theewater, die langzaam aan het verdampen was. Ja, en wat doe je dan als doorsnee burger met een normale dosis nieuwsgierigheid. Inderdaad, je gaat eens poolshoogte nemen.

Ik ben nog een eindje doorgestapt om even verderop over een hek te klimmen, ver voorbij de kudde koeien. Levensgevaarlijk die koeien, maar dat is een ander verhaal.

Het gras in de brede uiterwaarden was op sommige plekken behoorlijk hoog en ik moest ook nog eens een flinke hoeveelheid gemeen stekende distels ontwijken. Slingerend vond ik mijn weg naar de oever. Tot aan de rand van het water was de lucht helder, maar op de plek waar het land overging in de rivier stuitte ik op een metershoge muur van ondoordringbare mist. De mist ging vanaf het water een meter of drie recht omhoog, stopte abrupt om daarna weer over te gaan in een helderblauwe hemel. Het was niet zomaar een beetje mist, je kon er werkelijk niet doorheen kijken. Het was alsof er een deksel op het water lag. Zoals je je misschien kunt voorstellen werd ik er een beetje bang van. Ik was daar moederziel alleen en aanschouwde een vreemd, onverklaarbaar fenomeen. Dat zijn geen zaken waar je luchtig over doet. Angstaanjagend genoeg om de hielen in te lichten. Dat is ook zeker iets wat ik overwoog op dat moment, maar er was ook nog die nieuwsgierigheid. Het drong op uit mijn tenen, vervulde mijn lijf en overwon mijn hoofd en mijn aarzeling.

Bedachtzaam volgde ik de wolkenmuur en het onzichtbare water en liep langs de rand van het land een stukje verder, in de hoop iets van het raadsel te kunnen ontrafelen. De oever van de rivier is bezaaid met enorme brokken steen, grote pollen hoog gras, zaailingen van bomen en groepjes ondoordringbare heesters en er is dus bepaald geen glad pad. Je moet goed opletten waar je je voeten neerzet om te voorkomen dat je valt. Geconcentreerd, maar moeizaam volgde ik mijn weg en mijn stappen. Op de plek waar ik liep maakt de rivier een scherpe kromming en daardoor was het geheel nog meer onzichtbaar en het voelde alsof ik me in een soort luchtledigheid bevond, een uitermate dromerige situatie maar ook een dromerig besef. Was dit echt en waar was ik in hemelsnaam? Toch besloot ik nog een stuk verder door te lopen.

In een van de bossages waar ik omheen liep, hoorde ik geschuifel en geritsel. Ik weet nog dat ik op dat moment volledig verstijfde. Een dier… schoot het door me heen, een kat, een hond, misschien wel een vos, of verdwaald vee, iets dergelijks. Ik besloot zo zachtjes als ik kon langs de beplanting te lopen zodat het dier mij niet zou opmerken en me dus ook niet kon belagen.

Toen ik verder sloop zag ik door de takken van de bosjes dat de mist zich had uitgebreid. Het hing nu ook tussen de struiken, maar was een stuk minder dicht dan de wolken boven de rivier. Nieuwsgierig bleef ik staan kijken. Het leek op een verwaaide misbank die stroomde vanuit de dikke muur alsof er een lek in zat.

Opeens zag ik tot mijn ontzetting een aantal schimmen opdoemen. Het waren geen dieren. In een reflex bukte ik me diep om niet gezien te worden. Tussen de takken door kijkend en met een bonkend hart kon ik zien dat de schimmen menselijke contouren hadden. Ik kon geen gezichten zien, maar het waren wel overduidelijk menselijke gedaanten met lijven, hoofden en ledematen.

Nou, niets aan de hand, hoor ik je zeggen. Vast ook gewoon wandelaars in de ban van die vreemde mist. Dat waren inderdaad ook mijn eerste gedachten. Op het moment dat ik mijn benen wilde strekken en me kenbaar wilde maken, trok de mist zich weer iets terug in de muur boven de rivier en plots zag ik een schouwspel dat ik nooit of te nimmer meer zal vergeten.

In eerste instantie dacht ik dat ik getuige was van een ongebruikelijk toneelstuk of een filmopname, maar er waren in de verste verte geen toeschouwers of technici te bekennen. Ik was de enige levende ziel in de buurt.

Ik zal proberen te beschrijven wat ik zag. Ik heb voor mijn gevoel uren zitten kijken, maar mijn horloge vertelde me later dat het onmogelijk meer dan een paar minuten kan hebben geduurd.

In de beschutting van de bosjes, zaten drie mannen rond een knappend kampvuur. Ik kon het vuur pas horen en ruiken op het moment dat ik het zag. Voor die tijd was het me niet opgevallen, of misschien had ik het eenvoudigweg niet kunnen opmerken. Over wat ze daar deden zal ik het zo dadelijk hebben. Het meest in het oog springend was hoe ze er uitzagen. Ze waren alledrie gekleed in een stoffen vaalkleurige tuniek en hadden een vreemdsoortige geweven grijze omslagdoek rond de schouders. De hoge laarzen die ze droegen waren van leren lappen, die op professorische wijze doormiddel van leren veters in elkaar waren gezet. Om hun middel droegen ze een leren riem, waaraan vreemde metalen voorwerpen en een aantal leren zakken hingen. Naast de mannen lagen een tweetal speren en elk van hen had een bijl. Het haar van de mannen was stijl en kortgeknipt, het gezicht verweerd. Ze zagen er uit alsof ze ontsnapt waren uit een Asterix-strip, een mix van Galliers en Romeinen.

Blijkbaar hadden ze een vis gevangen, die ze aan het fileren waren. Het was een groot, mij onbekend exemplaar. Nou moet ik er wel bij vermelden dat ik geen sou verstand heb van vissen, dus het kan best een heel bekende soort zijn. Het had wel wat weg van een zalm of zo, dat zijn toch ook van die joekels. Er was weinig conversatie. Zo nu en dan bromde een van de mannen iets in een onverstaanbare taal tegen een ander waarop die ander dan weer iets onverstaanbaars terug bromde.

En ik…, ik stond het inmiddels rechtop van een afstandje te bekijken. Ik zag hoe de mannen zich gedroegen, hoe ze zich bewogen. Ik zag hun kleding, hun armen, blikken, werktuigen en wapens. Ik rook hun lijven, het vuur, het leer, de vis.

Het fascineerde en verbaasde me zodanig dat ik onvoorzichtig wat dichterbij ben gaan staan en ik zal ongetwijfeld met wijd open ogen en mond in een strakke staar het schouwspel hebben gadegeslagen en ik was vast nog lange tijd blijven kijken, maar werd bruut verstoord doordat een van de mannen zich plotseling oprichtte, zich omdraaide en me recht in het gezicht zag. Ik ontmoette een blik vol verbazing, onbegrip en angst. Ik zag donkere dichtgeknepen ogen en een diepe frons in een lederachtige gebruinde huid. De man was kleiner dan ik, maar tanig en breed. Ik voelde zowel bij mij als bij hem de adrenaline stroom op gang komen, bij hem resulteerde dat in agressie, bij mij in vluchtgedrag. Hij brulde een oerkreet, ik nam de benen.

Ik ben zo hard ik kon, zonder omkijken, dwars door prikkels, stekels, scherpe takken, ondiepe sloten, over omheiningen en langs afzettingen richting dijk gerend en vandaar verder terug naar huis.

Nahijgend, natbezweet en met bebloede benen op het houten tuinbankje onder de verkoelende pruimenboom, heb ik het hele gebeuren nog een flink aantal keren de revue laten passeren en ook nu nog denk ik er vaak aan terug.

Wat is het geweest, een droom, een hallucinatie? Mist doet vreemde dingen met de mens, dat is bekend en het was ook volgens anderen raar mistig geweest die ochtend. Toch wil ik niet geloven dat het gebeuren volledig gebaseerd is op mijn eigen fantasie. Ik heb het sterke gevoel dat deze rivier een eeuwige verbintenis aangaat met haar bewoners. Ze gaat haar eigen gang, verandert van pad en zoekt de weg van de minste weerstand, maar door de eeuwen heen vervoert ze water, de bron van leven en welstand. Haar aantrekkingskracht is van alle tijden en ben je er eenmaal mee besmet dan is het iets dat je nooit meer echt kunt loslaten en het zou zomaar kunnen dat ze je voor altijd met zich meesleept. Waarom zou het niet zo zijn dat op dit soort speciale plekken met zo’n enorme rijke historie, de tijden van vroeger en nu gewoon naast elkaar met het water meestromen en elkaar soms heel even schampen, raken of kruisen. Zou kunnen toch?

naar foto's